De voedingsindustrie kan in 2035 vrij zijn van fossiele brandstoffen, blijkt uit een nieuw verkenningsrapport van CE Delft. Om dat te bereiken is een snelle transitie naar elektrisch nodig.
Natuur & Milieu heeft CE Delft gevraagd een toekomstbeeld op te stellen van een fossielvrije Nederlandse industrie in 2037. In het rapport dat maandag is verschenen geeft CE Delft inzicht in welke industrieën kansen liggen, en welke aanpassingen daarvoor nodig zijn.
Fossielvrij
Een fossielvrije industrie is een industrie op basis van hernieuwbare energie, die gebruik maakt van secundaire grondstoffen (uit recycling) en duurzame bio- en synthetische grondstoffen. Het onderzoek laat zien dat een fossielvrije industrie mogelijk is, maar dat daarvoor wel een transitie van de energievoorziening nodig is. Zo moeten alternatieve technieken in korte tijd worden opgeschaald en er moeten voldoende hernieuwbare grondstoffen beschikbaar worden gemaakt.
Voedingsindustrie
De meest energie-intensieve processen in de voedingsindustrie zijn koken, bakken en drogen. Het grootste deel van het energieverbruik in de sector zit in proceswarmte op lage en middelhoge temperaturen. Deze warmte kan verkregen worden door warmtepompen, die restwarmte uit het proces opwaarderen en hergebruiken. Voor hogere temperaturen kunnen elektrische boilers of elektrische ovens worden ingezet.
De technologie om met warmtepompen op hogere temperaturen te leveren is nog in ontwikkeling, maar zou over zo’n vijf jaar beschikbaar moeten zijn, schrijft CE Delft. Ook is de verwachting dat elektrische ovens binnen enkele jaren standaard verkrijgbaar worden. Daarna is er ongeveer vijf jaar nodig om fabrieken om te bouwen, waardoor de voedingsindustrie voor 2035 fossielvrij kan zijn.
Op het gebied van import en export in de voedingsindustrie verandert er volgens CE Delft weinig. Ook na de transitie naar elektrisch kan Nederland haar eigen grondstoffen (zoals suikerbieten en melk) blijven verwerken wanneer er goede mogelijkheden voor verduurzaming met efficiënte warmtepompen komen.
Bron: CE Delft/Natuur en Milieu