De toekomst van verpakken
Chris Bruijnes is sinds augustus 2018 directeur bij Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV). Een logische stap in zijn carrière, waarin duurzaamheid de rode draad vormt. Aan hem de vraag: waar moet het heen met de verpakkingsindustrie? Bij wie ligt de bal, de producent of consument? Of ligt het antwoord bij de inzameling en verwerking van verpakkingsafval?
Aan Bruijnes de vraag om een doorkijkje te geven naar de toekomst, zeg over dertig jaar. Maar hoe staan we er nu eigenlijk voor? “Op dit moment zijn we met terugwerkende kracht aan het verwerken wat we veroorzaken. De afgelopen twee jaar is er veel plastic bijgekomen en het loopt nog steeds snel op. Wat dat betreft is het dweilen met de kraan open. De markt groeit, en daarmee het aantal plastic verpakkingen. Bij consumenten ontstaat echter steeds meer weerstand tegen plastic. Daarom wordt vaker naar andere verpakkingen gekeken. Producenten kiezen bijvoorbeeld meer voor papier en karton. Vloeistof in karton, dat werkt echter niet. Daarom wordt een kunststof laag toegevoegd. Dat lijkt heel duurzaam, maar zo krijg je een samengestelde verpakking, die niet te recyclen is. De consument is zich daar vaak niet van bewust. Die wil wel duurzaam, maar is onwetend. Datzelfde geldt overigens ook voor producenten zelf. Marketeers kiezen vooral uit commerciële overwegingen voor een bepaalde verpakking. Omdat de consument bijvoorbeeld wil zien wat hij koopt zitten de stoplicht-paprika’s in een doorzichtige, plastic verpakking. Bij de cosmetica is de verpakking nog belangrijker: deze zorgt voor een luxe uitstraling. Chanel verkopen in een zo duurzaam mogelijke verpakking, dat is nu nog ondenkbaar.”
Moeten we weer terug naar de glazen melkfles?
“Op het eerste oog zou je zeggen van niet, al heeft dat vooral met het gewicht te maken. Glas is veel zwaarder en minder efficiënt te verpakken. Dat zorgt weer voor meer vervoersbewegingen, en telt mee in de totale milieubelasting. Maar als we straks veel meer duurzame energie produceren, ligt de balans weer anders. Als je kijkt naar de historie, dan is melk al op veel verschillende manieren verpakt. In het begin kwam er iemand langs de deur met een kannetje, en werd de melk overgegoten. Daarna kregen we flessen, verschillende kunststof verpakkingen en vervolgens de melkpakken, die vooral uit gelamineerd karton bestaan. Het voordeel van de pakken is dat ze efficiënt te vervoeren zijn. Voor vloeistoffen als melk zijn ze heel geschikt, maar bij vla en yoghurt blijft er relatief veel zuivel achter in het pak. Daarvoor zou een andere verpakking wellicht beter zijn, maar ja, die verandering laat nog op zich wachten. De keuze voor pakken is niet vanuit een slechte intentie gemaakt. Dat geldt voor veel verpakkingsmaterialen. Daarom moeten we altijd de vraag blijven stellen: is dit de beste manier van verpakken of kan het anders?”
Willen producenten wel anders? Veranderingen kosten altijd geld.
“Stel je produceert chips voor de wereldmarkt. Om zo efficiënt mogelijk te produceren, is er geïnvesteerd in machines, waarmee de chips op een bepaalde manier verpakt wordt. Daar is veel geld aan innovatie aan besteedt. Dan kies je niet zomaar voor een andere verpakking als dit ten koste gaat van de kwaliteit van de chips.”
Als buitenstaander krijg je het idee dat de prikkel voor producenten om het anders te doen ontbreekt. Kijk maar naar de uitkomsten van het Plastic Pact.
“Dat klopt, bedrijven worden nu niet beloond om het anders te doen, hoewel er wel ontwikkelingen zijn. Er is bijvoorbeeld een lager tarief in de afvalbeheersbijdrage voor vormvaste plastic verpakkingen als deze goed recyclebaar zijn. Ik weet niet of het Plastic Pact de juiste methode is. Daarvoor is het nog te vroeg. Maar het is goed dat de overheid iets doet om de markt in beweging te zetten. Lastig is dat businessmodellen meestal gaan over de korte termijn. Je vraagt naar een visie voor over dertig jaar, maar je kunt niet verwachten dat bedrijven daar nu al mee bezig zijn. Een heel aantal grote bedrijven wil echter wel bewegen. Albert Heijn, NS, Unilever, FrieslandCampina, dat zijn koplopers. Veel CEO’s willen niet geassocieerd worden met beelden van een schildpad met hun rietje in hun neus, of plastic verpakkingen die het water vervuilen. Zij zijn ervan overtuigd dat het anders moet. Er zijn ook visionairs binnen bedrijven. Daarnaast heb je partijen die alleen voor de foto meedoen aan zo’n pact. Zo realistisch ben ik ook. Belangrijk is wel om je te realiseren dat de verpakking van ons voedsel maar een klein stukje meeweegt in de totale milieubelasting. Wanneer je zou kiezen voor een andere verpakking en je moet de chips na een week weggooien omdat deze niet meer knapperig is, ben je zeker niet duurzaam bezig.”
Waarom wordt dan toch vol ingezet op het reduceren van afval? Moeten we ons niet concentreren op de productie?
“Afval snijdt op een of andere manier diep in onze ziel. Daar willen we een oplossing voor vinden. Enerzijds biedt het verpakken van producten een oplossing voor onze complexe samenleving. Daardoor is ons voedsel langer houdbaar en kunnen we dure goederen veiliger vervoeren. Maar voor welke termijn moeten we onze producten bewaren? Mijn vader bestelde vroeger aan het begin van de winter aardappelen, waar een anti-spruit poeder overheen ging. Zo konden we de hele winter aardappelen eten. Geen idee of dat wel gezond was. Andere voedingsmiddelen werden bewaard in weckflessen. Tegenwoordig kopen we versproducten die we dezelfde dag consumeren. Zo zit onze samenleving nu in elkaar. Een ander belangrijk, en nog niet genoemd thema is het tegengaan van voedselverspilling. Er wordt enorm veel voedsel weggegooid. Ongelofelijk, als je kijkt naar het aantal monden dat moet worden gevoed op deze wereld.”
Biologisch afbreekbaar plastic, is dat interessant?
“Nu raden we biologisch afbreekbare plastics nog af. In een composteerinstallatie vervalt dit plastic tot CO2 en H2O en je maakt er dus geen compost van. Je kunt het dan net zo goed verbranden, want dan houd je er nog warmte of elektriciteit aan over. Ondanks het kiemplant icoontje moet het daarom bij het restafval. Dat is onbegrijpelijk voor de consument en werkt cynisme in de hand. Het biologisch afbreekbare plastic wordt nog doorontwikkeld. Het zou mooi zijn als het sneller op natuurlijke wijze zou afbreken als dat plastic in de zee komt. Door bacteriën bijvoorbeeld, of door het contact met zout water. Zo ver zijn we echter nog niet.”
Hoe ziet de toekomst qua verpakkingen eruit?
“Er zijn verschillende scenario’s denkbaar. Investeren in nieuwe verpakkingen bijvoorbeeld. Of we gaan anders inzamelen, met een verbeterde technologie. Op dat vlak valt nog veel winst te behalen. Als je de vuilverwerkingsindustrie vergelijkt met die van de autowereld, ligt deze nog mijlenver achter. In plaats van met robots, wordt nog gewerkt met lopende banden en blazers en aan het eind van de rit staat iemand met handschoenen het laatste vuil te sorteren. Daarnaast zijn andere ketens denkbaar. Hoe ziet onze ontbijttafel er in 2050 uit? Staat er dan nog steeds een pak hagelslag op tafel? Wanneer we nu in de winter aardbeien willen eten, of asperges, worden deze uit warme landen gehaald. Misschien krijgen we straks kortere ketens, wordt het voedsel veel meer lokaal geproduceerd door andere teeltmethoden en gewassenveredeling. Ook de overgang van het eten van vlees naar een meer vegetarisch voedingspatroon heeft consequenties voor het verpakken.”
Ligt de bal bij de consument of de producent? Gemeenten zijn nu al hun hoofd aan het breken hoe ze het aantal kilo’s afval per inwoner naar beneden kunnen krijgen.
“Als ik zou moeten gokken, dan zou ik mijn geld voor de verwerking van afval vooral op de ontwikkeling van nascheiding zetten. Dus investeren in afvalscheiding en sortering. In plaats van in te zetten op kwantiteit qua afval, zou het meer moeten gaan om het verhogen van het percentage kwalitatief recyclaat, dat opnieuw te gebruiken is als grondstof. Dat moet een verdienmodel worden. Waarom niet alle zeepproducten in 100% gerecycled plastic?”
Hoe ben je in je privé leven met duurzaamheid bezig?
“We hebben veertien zonnepanelen op het dak, daarmee wekken we meer op dan we nodig hebben. Op ieder dak zouden zonnepanelen moeten liggen. Daarnaast scheiden we ons afval. Ik ben flexitariër, eet meerdere dagen per week geen vlees en we kopen zoveel mogelijk biologisch. Ik rij elektrisch, al is dit vooral dankzij de leaseconstructie. Ik ben geen hedonistische consument, dus koop niet alles wat mijn hartje begeert. Al is mijn footprint natuurlijk veel groter dan die van iemand in bijvoorbeeld een Afrikaans land. Toch ben ik niet elke dag bezig met de vraag of ik wel duurzaam bezig ben – daar word je gek van. Tot slot ruim ik, bij het varen met de kano, het zwerfvuil op dat ik tegenkom. Ik begrijp niet mensen dat zo op straat of in de natuur gooien – ik ken ook niemand die dat doet.”